Tags
auteursrecht, blackout, CERN, Clay Shirky, Congres, Mr. W. Mossink, OAI4, open access, Paulo Coelho, PIPA, piracy, Pro Publica, Prof. D. Visser, SOPA, Universiteit Leiden, Wikipedia
U herkent bovenstaande vraag vast als de slogan die Wikipedia voerde in het banier tijdens haar protest tegen de door het Amerikaanse Congres ingediende wetsvoorstellen: SOPA (Stop Online Piracy Act) en PIPA (the PROTECT IP Act). De historische ‘blackout‘ van alle Engelstalige versies van Wikipedia op 18 januari 2012, was onder andere inzet van deze strijd.
De vraag van Wikipedia spreekt me aan omdat het ons ervan bewust maakt dat de wijze waarop wij inmiddels gewend zijn geraakt om online en gezamenlijk vrijelijk informatie te verzamelen, te delen en te transformeren tot kennis, ter discussie staat. En niet om financiële redenen deze keer.
Wat mijns inziens in de SOPA/PIPA-discussies doorklinkt is kritiek op de ‘doelmatigheid’ en ‘proportionaliteit’ van de maatregelen. Persoonlijk ben ik geen voorstander van ‘piracy’ (al vertegenwoordigt schrijver Paulo Coelho in zijn gedachten over SOPA een stroming die voordelen ziet van ‘piracy’: Pirates of the world, unite and pirate everything I’ve ever written! Schrijvers willen, aldus Paulo, gelezen worden) en respecteer ik het auteursrecht van auteursrechthebbenden. Maar de voorgestelde juridische en technische mogelijkheden ten behoeve van bescherming van auteursrecht, schieten wat mij betreft het doel voorbij. Het medicijn is zogezegd erger dan de kwaal. Illustratief in dit verband zijn de bijdragen van Clay Shirky:
Defend Our Freedom To Share (Or Why SOPA is a Bad Idea) en Sopa and Pipa would create a consumption-only internet. Hij wijst er op dat invoering van SOPA/PIPA niet alleen het vrijelijk delen van informatie tussen individuele gebruikers zal belemmeren (in bijvoorbeeld social media), maar dat de wetgeving een vorm van policing toestaat die het uitganspunt: “innocent until proven guilty” omkeert naar: “guilty until proven innocent”. Dit is het geval omdat linken naar “geïdentificeerde websites” strafbaar zou worden, maar de criteria voor dit ‘identificeren’ niet duidelijk worden gemaakt.
Dat is uiteraard een ingrijpende consequentie, niet beperkt tot Amerikaanse partijen en burgers die informatie uitwisselen via internet, maar de voorgestelde wetgeving reikt wereldwijd.
Vraag is vervolgens hoe de omkering van bewijslast bijdraagt aan de bescherming van het auteursrecht van de rechthebbenden. Hierbij verwijs ik naar een vergelijkbare ontwikkeling die we in Nederland in de begintijd van open access publishing hebben gezien. De ideeële doelstelling hierbij was dat wetenschappelijke publicaties vrijelijk online toegankelijk zouden worden. Deze publicaties zijn in de regel namelijk tot stand gekomen met publieke gelden en de resultaten van dit door de overheid gesubsidieerd onderzoek – de publicaties – zouden weer terug moeten komen in de maatschappij. Punt was echter dat veel onderzoekers afstand hadden gedaan van hun auteursrechten van deze publicaties en hadden overgedragen aan uitgevers, die deze overdracht contractueel vaak afdwong. Door de open access publishing beweging, ontstonden langzaam nieuwe bedrijfsmodellen voor publicatie met behoud van de noodzakelijke stapen in het productieproces van publiceren, van peer review, tot distributie.
In een mini-symposium over open access publishing in 2006 dat ik mede heb mogen organiseren vanuit de Universiteit Leiden, legt Prof. D. Visser dit laatste punt haarfijn uit in zijn lezing: open access en auteursrecht: een goed huwelijk. (zie: eerste 5 minuten).
Een veelgehoord argument in die tijd: “Onderzoekers kunnen niet open access publiceren vanwege auteursrechtelijke bepalingen”, werd toen omgebogen naar: als je open access wilt publiceren, moet je bedenken of je afstand wilt doen van je auteursrecht, want vervolgens heb je zelf geen rechten meer om iets te mogen doen met je onderzoeksresultaten. Inmiddels is het open access publiceren zo gegroeid dat niet alleen de resultaten van het onderzoek worden gepubliceerd, maar zelfs de data die ten behoeve van het onderzoek zijn vergaard.
Het uitstapje naar open access publishing geeft aan dat met ‘rechthebbenden van auteursrechten’ niet altijd de auteur of de scheppende persoon zelf wordt bedoeld, maar vaak, in het geval van publiceren, een uitgeverij. In een korte film van SURF bedoeld om het al dan niet afstaan van auteursrecht in context te plaatsen en daar alternatieven voor aan te dragen (niet exclusieve licenties bijvoorbeeld, zoals ontwikkeld door Mr W. Mossink vanuit SURF) komt bovendien ter sprake dat een uitgever soms onredelijke contractuele eisen stelt aan een onderzoeker (bijvoorbeeld het recht om een publicatie inhoudelijk te veranderen).
Welnu, terug naar SOPA/PIPA; Clay Shirky geeft in zijn TED lezing aan wat de historische achtergrond is van de SOPA/PIPA wetsvoorstellen en wie de grote belanghebbenden zijn. Clay identificeert de ‘media companies’ als de belanghebbenden. Als de rechtvaardiging voor de gesignaleerde verschuiving van: “innocent until proven guilty” naar: “guilty until proven innocent” niet is gelegen in het beschermen van de auteursrechten van de auteurs of scheppende personen, maar van de belangen van ‘media industry’, dan zal het morele appèl voor een ingrijpende beperking van de rechtspositie van, in dit geval, burgers die gebruik maken van internet, zoals verwacht mag worden, laag zijn. Het ontbreken van voldoende morele grond voor de voorgestelde wetten zie ik dan ook als de oorzaak voor zoveel protest tegen SOPA/PIPA, zowel online (Wikipedia die op zwart gaat) als demonstraties op straat.
Een laatste aspect dat me aanspreekt in het SOPA/PIPA debat naar aanleiding van de vraag: is van persoonlijke aard.
In 2005 had ik de eer om een presentatie te verzorgen in CERN (Genève) tijdens de OAI4 conferentie: Innovations in Scholarly Communication. Op de plek waar het World Wide Web door Tim Berners-Lee is ‘geweven’ stelde ik de vraag: “OAI, Google Scholar and Wikipedia are the answers, but what is the question?“. Het was de tijd waarin de discussie speelde of Wikipedia wel levensvatbaar was en of het concept van wikipedia wel tot kwaliteit zou leiden, vergelijkbaar met de Encyclopedia Britannica bijvoorbeeld. Het was het jaar waarin Twitter werd opgericht en sociale media begonnen te ontstaan. In mijn presentatie probeerde ik de kracht van de wiki-technologie te vertalen naar nieuwe mogelijkheden om in collaboratie kennis te maken, beginselen te zien voor de motivatie om in collaboraties kwaliteit te leveren en wat het belang van eenvoud van toegang tot informatie hierbij was. Dit zou kunnen leiden tot andere manieren van wetenschap bedrijven.
Inmiddels heeft de geschiedenis, zoals bekend, in het voordeel van Wikipedia en collaboratie via onder andere social networks en social media besloten.
Dus, terugkijkend op de vraag: “OAI, Google Scholar and Wikipedia are the answers, but what is the question?” ken ik sinds deze week ken ik een heel goed retorisch antwoord:
“Imagine a world without free knowledge”.
Epiloog
De effecten van de protesten tegen SOPA/PIPA zijn niet gering. Pro Publica maakte op een sterke manier de verschuiving zichtbaar van de standpunten de senatoren en afgevaardigden van het Congres ten aanzien van SOPA/PIPA voorafgaand en na de protesten:
Pro Publica bracht ook vrij uitgebreid de motivatie van deze standpunten in beeld. Voorlopig lijkt het er dus op dat de wetsvoorstellen het politiek niet zullen halen in het Congres.
Wikipedia krijgt het laatste woord: